Bible Gematria
  • Home
  • Articles #1
    • Pearls of Wisdom
    • Number 216
    • The Son of Abraham
    • The Reciprocal of 89
    • Pythagoras
    • The Golden Ratio
  • #2
    • 288 Holy Sparks
    • The Mysterious 137
    • Names of God
    • O Israel
    • The Big Bang
    • A Mystery in The Universe
    • Speed of Light
  • #3
    • Messiah
    • The Stars of Heaven
    • Choose Life
    • Jerusalem Jerusalem
    • The Sun of Righteousness
    • The Ministry of Jesus
    • The Number of The Beast
  • #4
    • Pi And The Bible
    • A Bell And A Pomegranate
    • Esther
    • Ezekiel Saw A Wheel
    • Sukkot, 5778 And The Rising Sun
    • Euler's Totient Function
  • #5
    • Measure For Measure
    • The Vision of Zechariah
    • The Numbers Point Straight, to 5778
    • The Great Alaskan Earthquake
    • The Song Of Moses
  • Videos
  • Text Menu

Psalmen  1-75

Vorige
Volgende
Menu
Psalm 1. Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters; Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft. Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.

Psalm 2. Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid? De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen. Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken. Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter; Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat. Nu dan, gij koningen, handelt verstandiglijk; laat u tuchtigen, gij rechters der aarde! Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving. Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.

Psalm 3. Een psalm van David, als hij vlood voor het aangezicht van zijn zoon Absalom. O HEERE! hoe zijn mijn tegenpartijders vermenigvuldigd; velen staan tegen mij op. Velen zeggen van mijn ziel: Hij heeft geen heil bij God. Sela. Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft. Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela. Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij. Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten. Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken. Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Sela.

Psalm 4. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; wees mij genadig, en hoor mijn gebed. Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? Hoe lang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela. Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep. Zijt beroerd, en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela. Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE. Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE! Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. Ik zal in vrede te zamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE! alleen zult mij doen zeker wonen.

Psalm 5. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechiloth. O HEERE, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking. Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken, en wacht houden. Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren. De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de HEERE een gruwel. Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze. HEERE! Leid mij in Uw gerechtigheid, om mijner verspieders wil; richt Uw weg voor mijn aangezicht. Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U. Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben. Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas.

Psalm 6. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith. O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid! Wees mij genadig, HEERE, want ik ben verzwakt; genees mij, HEERE, want mijn beenderen zijn verschrikt. Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange? Keer weder, HEERE, red mijn ziel; verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil. Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf? Ik ben moede van mijn zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik doornat mijn bedstede met mijn tranen. Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders. Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord. De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen. Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een ogenblik beschaamd worden.

Psalm 7. Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij. Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is. HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is; Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered die mij zonder oorzaak benauwde!) Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela. Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen. Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is. Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God! Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt. God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt. Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid. En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen. Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren. Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft. Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen. Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen.

Psalm 8. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Gitthith. O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen. Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden. Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet; Schapen en ossen, alle die; ook mede de dieren des velds. Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen doorwandelt. O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde!

Psalm 9. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-Labben. Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart; ik zal al Uw wonderen vertellen. In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste! Omdat mijn vijanden achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn van Uw aangezicht. Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid. Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos. O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan. Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte. En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden. En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid. En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken. Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden. Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet. Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods; Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil. De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden. De HEERE is bekend geworden; Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen! Higgajon, Sela. De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen. Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn. Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden. O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij mensen zijn. Sela.

Psalm 10. O HEERE! waarom staat Gij van verre? waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid? De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben. Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE. De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is. Zijn wegen maken ten allen tijde smarte; Uw oordelen zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan. Hij zegt in zijn hart; Ik zal niet wankelen; want ik zal van geslacht tot geslacht in geen kwaad zijn. Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid. Hij zit in de achterlage der hoeven, in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen den arme. Hij legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt in zijn net. Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten. Hij zegt in zijn hart: God heeft het vergeten, Hij heeft Zijn aangezicht verborgen, Hij ziet niet in eeuwigheid. Sta op, HEERE God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet. Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken? Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees. Breek den arm des goddelozen en bozen. zoek zijn goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt. De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land. HEERE! Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken; Om den wees en verdrukte recht te doen; opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven.

Psalm 11. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als een vogel? Want ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte. Zekerlijk, de fondamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven? De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen. De HEERE proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel. Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn. Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte.

Psalm 12. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen. Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong. Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons? Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast. De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Gij, HEERE, zult hen bewaren; Gij zult hen behoeden voor dit geslacht, tot in eeuwigheid. De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden.

Psalm 13. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Hoe lang, HEERE, zult Gij mij steeds vergeten? Hoe lang zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen? Hoe lang zal ik raadslagen voornemen in mijn ziel, droefenis in mijn hart bij dag? Hoe lang zal mijn vijand over mij verhoogd zijn? Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape; Opdat niet mijn vijand zegge: Ik heb hem overmocht; mijn tegenpartijders zich verheugen, wanneer ik zou wankelen. Maar ik vertrouw op Uw goedertierenheid; mijn hart zal zich verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij aan mij welgedaan heeft.

Psalm 14. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet. De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht. Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een. Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan. Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen. Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is. Och, dat Israels verlossing uit Sion kwam! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.

Psalm 15. Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.

Psalm 16. Een gouden kleinood van David. Bewaar mij, o God! want ik betrouw op U. O mijn ziel! gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de HEERE, mijn goedheid raakt niet tot U; Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is. De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen. Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie. Gij zult mij het pad des levens bekend maken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; liefelijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.

Psalm 17. Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid, merk op mijn geschrei, neem ter ore mijn gebed, met onbedriegelijke lippen gesproken. Laat mijn recht van voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden aanschouwen. Gij hebt mijn hart geproefd, des nachts bezocht, Gij hebt mij getoetst. Gij vindt niets; hetgeen ik gedacht heb, overtreedt mijn mond niet. Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des inbrekers; Houdende mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen. Ik roep U aan, omdat Gij mij verhoort; o God! neig Uw oor tot mij; hoor mijn rede. Maak Uw weldadigheden wonderbaar, Gij, Die verlost degenen, die op U betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand opstaan! Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen, Voor het aangezicht der goddelozen, die mij verwoesten, mijner doodsvijanden, die mij omringen. Met hun vet besluiten zij zich, met hun mond spreken zij hovaardelijk. In onzen gang hebben zij ons nu omsingeld, zij zetten hun ogen op ons ter aarde nederbukkende. Hij is gelijk als een leeuw, die begeert te roven, en als een jonge leeuw, zittende in verborgen plaatsen. Sta op, HEERE, kom zijn aangezicht voor, vel hem neder; bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van den goddeloze; Met Uw hand van de lieden, o HEERE! van de lieden, die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter. Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken.

Psalm 18. Voor den opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte! De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek. Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij. Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen. En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze. En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus. Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel. En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen. Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg. Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid. Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen. Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht. Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar. Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij. Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen. Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God? Het is God, Die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt. Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten. Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld. Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had. Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten. Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik. Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg als slijk der straten. Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend. Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen. Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten. De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils! De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt; Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds. Daarom zal ik U, o HEERE! loven onder de heidenen; en Uw Naam zal ik psalmzingen;  Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in eeuwigheid.

Psalm 19. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord. Hun richtsnoer gaat uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde der wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon. En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held, om het pad te lopen. Haar uitgang is van het einde des hemels, en haar omloop tot aan de einden deszelven; en niets is verborgen voor haar hitte. De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechten wijsheid gevende. De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. De vreze des HEEREN is rein, bestaande tot in eeuwigheid, de rechten des HEEREN zijn waarheid, samen zijn zij rechtvaardig. Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem. Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand; in het houden van die is grote loon. Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen. Houd Uw knecht ook terug van trotsheden; laat ze niet over mij heersen; dan zal ik oprecht zijn en rein van grote overtreding. Laat de redenen mijns monds, en de overdenking mijns harten welbehagelijk zijn voor Uw aangezicht, o HEERE, mijn Rotssteen en mijn Verlosser!

Psalm 20. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De HEERE verhore u in den dag der benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een hoog vertrek. Hij zende uw hulp uit het heiligdom, en ondersteune u uit Sion. Hij gedenke al uwer spijsofferen, en make uw brandoffer tot as. Sela. Hij geve u naar uw hart, en vervulle al uw raad. Wij zullen juichen over Uw heil, en de vaandelen opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE vervulle al uw begeerten. Alsnu weet ik, dat de HEERE Zijn Gezalfde behoudt; Hij zal Hem verhoren uit den hemel Zijner heiligheid; het heil Zijner rechterhand zal zijn met mogendheden. Dezen vermelden van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN, onzes Gods. Zij hebben zich gekromd, en zijn gevallen; maar wij zijn gerezen en staande gebleven. O HEERE! behoud; die Koning verhore ons ten dage van ons roepen.

Psalm 21. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. O HEERE! de koning is verblijd over Uw sterkte; en hoezeer is hij verheugd over Uw heil! Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en de uitspraak zijner lippen hebt Gij niet geweerd. Sela. Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede; op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud. Het leven heeft hij van U begeerd. Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos. Groot is zijn eer door Uw heil; majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd. Want Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw aangezicht. Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelen. Uw hand zal alle vijanden vinden; uw rechterhand zal uw haters vinden. Gij zult hen zetten als een vurige oven ter tijd uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der mensen. Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben een schandelijke daad bedacht, doch zullen niets vermogen. Want Gij zult hen zetten tot een wit; met Uw pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen. Verhoog U, HEERE! in Uw sterkte; zo zullen wij zingen, en Uw macht met psalmen loven.

Psalm 22. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens? Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israels. Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen. Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk. Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij hem nu uithelpe, dat Hij hem redde, dewijl Hij lust aan hem heeft! Gij zijt het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die mij hebt doen vertrouwen, zijnde aan mijner moeders borsten. Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt Gij mijn God. Zo wees niet verre van mij, want benauwdheid is nabij; want er is geen helper. Vele varren hebben mij omsingeld, sterke stieren van Basan hebben mij omringd. Zij hebben hun mond tegen mij opgesperd, als een verscheurende en brullende leeuw. Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben zich vaneen gescheiden; mijn hart is als was, het is gesmolten in het midden mijns ingewands. Mijn kracht is verdroogd als een potscherf, en mijn tong kleeft aan mijn gehemelte; en Gij legt mij in het stof des doods. Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven; zij hebben mijn handen en mijn voeten doorgraven. Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op mij. Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad. Maar Gij, HEERE! wees niet verre; mijn Sterkte! haast U tot mijn hulp. Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld des honds. Verlos mij uit des leeuwen muil; en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen. Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden der gemeente zal ik U prijzen. Gij, die den HEERE vreest! prijst Hem; al gij zaad van Jakob! vereert Hem; en ontziet u voor Hem, al gij zaad van Israel! Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep. Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente; ik zal mijn geloften betalen in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vrezen. De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. Alle einden der aarde zullen het gedenken, en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Want het koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen. Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden. Het zaad zal Hem dienen; het zal den HEERE aangeschreven worden tot in geslachten. Zij zullen aankomen, en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft.

Psalm 23. Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen.

Psalm 24. Een psalm van David. De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld, en die daarin wonen. Want Hij heeft ze gegrond op de zeeen, en heeft ze gevestigd op de rivieren. Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert; Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob! Sela. Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga! Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in den strijd. Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga! Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.

Psalm 25. Een psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE! hef ik mijn ziel op. Beth. Mijn God! op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. Gimel. Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. Daleth. HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. He. Vau. Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den ganse dag. Zain. Gedenk, HEERE! Uwer barmhartigheden en Uwer goedertierenheden, want die zijn van eeuwigheid. Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE! Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. Jod. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen, die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. Nun. Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beerven. Samech. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken. Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn voeten uit het net uitvoeren. Pe. Wend U tot mij, en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden. Resch. Aanzie mijn ellende, en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden. Resch. Aanzie mijn vijanden, want zij vermenigvuldigen, en zij haten mij met een wreveligen haat. Schin. Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U. Thau. Laat oprechtigheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. O God! verlos Israel uit al zijn benauwdheden.

Psalm 26. Een psalm van David! Doe mij recht, HEERE! want ik wandel in mijn oprechtigheid; en ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen. Proef mij, HEERE, en verzoek mij; toets mijn nieren en mijn hart. Want Uw goedertierenheid is voor mijn ogen, en ik wandel in Uw waarheid. Ik zit niet bij ijdele lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om. Ik haat de vergadering der boosdoeners, en bij de goddelozen zit ik niet. Ik was mijn handen in onschuld, en ik ga rondom uw altaar, o HEERE! Om te doen horen de stem des lofs, en om te vertellen al Uw wonderen. HEERE! ik heb lief de woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer eer. Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds; In welker handen schandelijk bedrijf is, en welker rechterhand vol geschenken is. Maar ik wandel in mijn oprechtigheid, verlos mij dan en wees mij genadig. Mijn voet staat op effen baan; ik zal den HEERE loven in de vergaderingen.

Psalm 27. Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens kracht, voor wien zou ik vervaard zijn? Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij, tot mij naderden, om mijn vlees te eten, stieten zij zelven aan, en vielen. Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop. Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel. Want Hij versteekt mij in Zijn hut, ten dage des kwaads; Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE. Hoor, HEERE! mijn stem, als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord mij. Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE! Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest, begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. HEERE! leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op den HEERE.

Psalm 28. Een psalm van David. Tot U roep ik, HEERE! mijn Rotssteen, houd U niet als doof van mij af; opdat ik niet, zo Gij U van mij stil houdt, vergeleken worde met degenen, die in den kuil nederdalen. Hoor de stem mijner smekingen, als ik tot U roep, als ik mijn handen ophef naar de aanspraakplaats Uwer heiligheid. Trek mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. Geef hun naar hun doen, en naar de boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk; doe hun vergelding tot hen wederkeren. Omdat zij niet letten op de daden des HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken en zal hen niet bouwen. Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft de stem mijner smekingen gehoord. De HEERE is mijn Sterkte en mijn Schild; op Hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen; dies springt mijn hart van vreugde, en ik zal Hem met mijn gezang loven. De HEERE is hunlieder Sterkte, en Hij is de Sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden. Verlos Uw volk, en zegen Uw erve, en weid hen, en verhef hen tot in eeuwigheid.

Psalm 29. Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte. Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid des heiligdoms. De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren. De stem des HEEREN is met kracht, de stem des HEEREN is met heerlijkheid. De stem des HEEREN breekt de cederen; ja, de HEERE verbreekt de cederen van Libanon. En Hij doet ze huppelen als een kalf, de Libanon en Sirjon als een jongen eenhoorn. De stem des HEEREN houwt er vlammen vuurs uit. De stem des HEEREN doet de woestijn beven; de HEERE doet de woestijn Kades beven. De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer. De HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE zit, Koning in eeuwigheid. De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede.

Psalm 30. Een psalm, een lied der inwijding van Davids huis. Ik zal U verhogen, HEERE, want Gij hebt mij opgetrokken, en mijn vijanden over mij niet verblijd. HEERE, mijn God! ik heb tot U geroepen, en Gij hebt mij genezen. HEERE! Gij hebt mijn ziel uit het graf opgevoerd; Gij hebt mij bij het leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten! en zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich. Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal niet wankelen in eeuwigheid. Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt. Tot U, HEERE! riep ik, en ik smeekte tot den HEERE: Wat gewin is er in mijn bloed, in mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid verkondigen? Hoor, HEERE! en wees mij genadig; HEERE! wees mij een Helper. Gij hebt mij mijn weeklage veranderd in een rei; Gij hebt mijn zak ontbonden, en mij met blijdschap omgord; Opdat mijn eer U psalmzinge, en niet zwijge. HEERE, mijn God! in eeuwigheid zal ik U loven.

Psalm 31. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Op U, o HEERE! betrouw ik, laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid; help mij uit door Uw gerechtigheid. Neig Uw oor tot mij, red mij haastelijk; wees mij tot een sterke Rotssteen, tot een zeer vast Huis, om mij te behouden. Want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg; leid mij dan, en voer mij, om Uws Naams wil. Doe mij uitgaan uit het net, dat zij voor mij verborgen hebben, want Gij zijt mijn Sterkte. In Uw hand beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij, God der waarheid! Ik haat degenen, die op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op den HEERE. Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend; En mij niet hebt overgeleverd in de hand des vijands; Gij hebt mijn voeten doen staan in de ruimte. Wees mij genadig, HEERE! want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik. Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd. Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg. Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat. Want ik hoorde de naspraak van velen; vreze is van rondom, dewijl zij te zamen tegen mij raadslaan; zij denken mijn ziel te nemen. Maar ik vertrouw op U, o HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God. Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij van de hand mijner vijanden, en van mijn vervolgers. Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door Uw goedertierenheid. HEERE! laat mij niet beschaamd worden, want ik roep U aan; laat de goddelozen beschaamd worden, laat hen zwijgen in het graf. Laat de valse lippen stom worden, die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed en verachting. O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen! Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor de twist der tongen. Geloofd zij de HEERE, want Hij heeft Zijn goedertierenheid aan mij wonderlijk gemaakt, mij voerende als in een vaste stad. Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben afgesneden van voor Uw ogen; dan nog hoordet Gij de stem mijner smekingen, als ik tot U riep. Hebt den HEERE lief, gij, al Zijn gunstgenoten! want de HEERE behoedt de gelovigen, en vergeldt overvloediglijk dengene, die hoogmoed bedrijft. Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij, die op den HEERE hoopt!

Psalm 32. Een onderwijzing van David. Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is. Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen den gansen dag. Want Uw hand was dag en nacht zwaar op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela. Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Sela. Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken. Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela. Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn. Weest niet gelijk een paard, gelijk een muilezel, hetwelk geen verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, opdat het tot u niet genake. De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen. Verblijdt u in den HEERE, en verheugt u, gij rechtvaardigen! en zingt vrolijk, alle gij oprechten van harte!

Psalm 33. Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten. Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument. Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. Want des HEEREN woord is recht, en al Zijn werk getrouw. Hij heeft gerechtigheid en gericht lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN. Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren. Laat de ganse aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er. De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken. Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht. Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft. De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen. Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. Hij formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken. Een koning wordt niet behouden door een groot heir; een held wordt niet gered door grote kracht; Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkte. Ziet, des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen. Om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger. Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild. Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen. Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.

Psalm 34. Een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging. Aleph. Ik zal den HEERE loven te aller tijd; Zijn lof zal geduriglijk in mijn mond zijn. Beth. Mijn ziel zal zich beroemen in den HEERE; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn. Gimel. Maakt den HEERE met mij groot, en laat ons Zijn Naam samen verhogen. Daleth. Ik heb den HEERE gezocht, en Hij heeft mij geantwoord, en mij uit al mijn vrezen gered. He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Zain. Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. Cheth. De Engel des HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt hen uit. Teth. Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is; welgelukzalig is de man, die op Hem betrouwt. Jod. Vreest den HEERE, gij Zijn heiligen! want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. Caph. De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed. Lamed. Komt, gij, kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren. Mem. Wie is de man, die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft, om het goede te zien? Nun. Bewaar uw tong van het kwaad, en uw lippen van bedrog te spreken. Samech. Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek den vrede, en jaag dien na. Ain. De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. Pe. Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien. Tsade. Zij roepen, en de HEERE hoort, en Hij redt hen uit al hun benauwdheden. Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de HEERE. Schin. Hij bewaart al zijn beenderen; niet een van die wordt gebroken. Thau. De boosheid zal den goddeloze doden; en die den rechtvaardige haten, zullen schuldig verklaard worden. De HEERE verlost de ziel Zijner knechten; en allen, die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig verklaard worden.

Psalm 35. Een psalm van David. Twist, HEERE! met mijn twisters; strijd met mijn bestrijders. Grijp het schild en de rondas, en sta op tot mijn hulp. En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijn vervolgers tegemoet; zeg tot mijn ziel: Ik ben uw Heil. Laat hen beschaamd en te schande worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken. Laat hen worden als kaf voor den wind, en de Engel des HEEREN drijve hen weg. Hun weg zij duister en gans slibberig; en de Engel des HEEREN vervolge hen. Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijn ziel. De verwoesting overkome hem, dat hij het niet wete, en zijn net, dat hij verborgen heeft, vange hemzelven; hij valle daarin met verwoesting. Zo zal mijn ziel zich verheugen in den HEERE; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil. Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover. Wrevelige getuigen staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij. Zij vergelden mij kwaad voor goed, de beroving mijner ziel. Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed; ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem. Ik ging steeds, alsof het een vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als een, die over zijn moeder treurt. Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil. Onder de huichelende spotachtige tafelbroeders knersten zij over mij met hun tanden. HEERE! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen. Zo zal ik U loven in de grote gemeente; onder machtig veel volks zal ik U prijzen. Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken vijanden zijn; noch wenken met de ogen, die mij zonder oorzaak haten. Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land. En zij sperren hun mond wijd op tegen mij; zij zeggen: Ha, ha, ons oog heeft het gezien! HEERE! Gij hebt het gezien, zwijg niet; HEERE! wees niet verre van mij. Ontwaak en word wakker tot mijn recht; mijn God en HEERE! tot mijn twistzaak. Doe mij recht naar Uw gerechtigheid, HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden. Laat hen niet zeggen in hun hart: Heah, onze ziel! laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden! Laat hen beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad verblijden; laat hen met schaamte en schande bekleed worden, die zich tegen mij groot maken. Laat hen vrolijk zingen en verblijd zijn, die lust hebben tot mijn gerechtigheid; en laat hen geduriglijk zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, Die lust heeft tot den vrede Zijns knechts! Zo zal mijn tong vermelden Uw gerechtigheid, en Uw lof den gansen dag.

Psalm 36. Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen. Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, die te haten is. De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen. Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet. O HEERE! Uw goedertierenheid is tot in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe. Uw gerechtigheid is als de bergen Gods; Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten. Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen. Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht. Strek Uw goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart. De voet der hovaardigen kome niet over mij, en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven. Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan.

Psalm 37. Een psalm van David. Aleph. Ontsteek u niet over de boosdoeners; benijd hen niet, die onrecht doen. Want als gras zullen zij haast worden afgesneden, en als de groene grasscheutjes zullen zij afvallen. Beth. Vertrouw op den HEERE, en doe het goede; bewoon de aarde, en voed u met getrouwigheid. En verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten. Gimel. Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag. Daleth. Zwijg den HEERE, en verbeid Hem; ontsteek u niet over dengene, wiens weg voorspoedig is; over een man, die listige aanslagen uitvoert. He. Laat af van toorn, en verlaat de grimmigheid; ontsteek u niet, immers niet, om kwaad te doen. Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. Zain. De goddeloze bedenkt listige aanslagen tegen den rechtvaardige, en hij knerst over hem met zijn tanden. De Heere belacht hem, want Hij ziet, dat zijn dag komt. Cheth. De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog gespannen, om den ellendige en nooddruftige neder te vellen, om te slachten, die oprecht van weg zijn. Hun zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken worden. Teth. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen. Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen. Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten; en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. Zij zullen niet beschaamd worden in den kwade tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden. Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen. Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft. Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden. Mem. De gangen deszelven mans worden van den HEERE bevestigd; en Hij heeft lust aan zijn weg. Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. Den gansen dag ontfermt hij zich, en leent; en zijn zaad is tot zegening. Samech. Wijk af van het kwade, en doe het goede, en woon in eeuwigheid. Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid. De rechtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, en in eeuwigheid daarop wonen. Pe. De mond des rechtvaardigen vermeldt wijsheid, en zijn tong spreekt het recht. De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen. Tsade. De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden. Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt. Koph. Wacht op den HEERE, en houd Zijn weg, en Hij zal u verhogen, om de aarde erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden uitgeroeid. Resch. Ik heb gezien een gewelddrijvende goddeloze, die zich uitbreidde als een groene inlandse boom. Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden. Schin. Let op den vrome, en zie naar den oprechte; want het einde van dien man zal vrede zijn. Maar de overtreders worden te zamen verdelgd. het einde der goddelozen wordt uitgeroeid. Thau. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE; hun Sterkte ter tijd van benauwdheid. En de HEERE zal hen helpen, en zal hen bevrijden; Hij zal ze bevrijden van de goddelozen, en zal ze behouden; want zij betrouwen op Hem.

Psalm 38. Een psalm van David, om te doen gedenken. O HEERE! straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Want Uw pijlen zijn in mij gedaald, en Uw hand is op mij nedergedaald. Er is niets geheels in mijn vlees, vanwege Uw gramschap; er is geen vrede in mijn beenderen, vanwege mijn zonde. Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een zware last zijn zij mij te zwaar geworden. Mijn etterbuilen stinken, zij zijn vervuild, vanwege mijn dwaasheid. Ik ben krom geworden, ik ben uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. Want mijn darmen zijn vol van een verachtelijke plage, en er is niets geheels in mijn vlees. Ik ben verzwakt, en uitermate zeer verbrijzeld; ik brul van het geruis mijns harten. HEERE! voor U is al mijn begeerte; en mijn zuchten is voor U niet verborgen. Mijn hart keert om en om, mijn kracht heeft mij verlaten; en het licht mijner ogen, ook zij zelven zijn niet bij mij. Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plage, en mijn nabestaanden staan van verre. En die mijn ziel zoeken, leggen mij strikken; en die mijn kwaad zoeken, spreken verdervingen, en zij overdenken den gansen dag listen. Ik daarentegen ben als een dove, ik hoor niet, en als een stomme, die zijn mond niet opendoet. Ja, ik ben als een man, die niet hoort, en in wiens mond geen tegenredenen zijn. Want op U, HEERE! hoop ik; Gij zult verhoren, HEERE, mijn God! Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet verblijden! Wanneer mijn voet zou wankelen, zo zouden zij zich tegen mij groot maken. Want ik ben tot hinken gereed, en mijn smart is steeds voor mij. Want ik maak U mijn ongerechtigheid bekend, ik ben bekommerd vanwege mijn zonde. Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot. En die kwaad voor goed vergelden, staan mij tegen, omdat ik het goede najaag. Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij. Haast U tot mijn hulp, HEERE, mijn Heil!

Psalm 39. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is. Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong: HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij. Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal. En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U. Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen. Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand. Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela. Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders. Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.

Psalm 40. Davids psalm, voor den opperzangmeester. Ik heb den HEERE lang verwacht; en Hij heeft Zich tot mij geneigd, en mijn geroep gehoord. En Hij heeft mij uit een ruisenden kuil, uit modderig slijk opgehaald, en heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld, Hij heeft mijn gangen vastgemaakt. En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien, en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. Welgelukzalig is de man, die den HEERE tot zijn vertrouwen stelt, en niet omziet naar de hovaardigen, en die tot leugen afwijken. Gij, o HEERE, mijn God! hebt Uw wonderen en Uw gedachten aan ons vele gemaakt, men kan ze niet in orde bij U verhalen; zal ik ze verkondigen en uitspreken, zo zijn zij menigvuldiger dan dat ik ze zou kunnen vertellen. Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt mij de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geeist. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uw wet is in het midden mijns ingewands. Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie, mijn lippen bedwing ik niet; HEERE! Gij weet het. Uw gerechtigheid bedek ik niet in het midden mijns harten; Uw waarheid en Uw heil spreek ik uit; Uw weldadigheid en Uw trouw verheel ik niet in de grote gemeente. Gij, o HEERE! zult Uw barmhartigheden van mij niet onthouden; laat Uw weldadigheid en Uw trouw mij geduriglijk behoeden. Want kwaden, tot zonder getal toe, hebben mij omgeven; mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten. Het behage U, HEERE! mij te verlossen; HEERE! haast U tot mijn hulp. Laat hen te zamen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken, om die te vernielen; laat hen achterwaarts gedreven worden, en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad. Laat hen verwoest worden tot loon hunner beschaming, die van mij zeggen: Ha, ha! Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils geduriglijk zeggen: De HEERE zij groot gemaakt! Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij; Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; o mijn God! vertoef niet.

Psalm 41. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. De HEERE zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger. Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd. Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan? En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van. Al mijn haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende: Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan. Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven. Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden. Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen. Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid. Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen.

Psalm 42. Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen? Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts. O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte. De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan. Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens. Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking? Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.

Psalm 43. Doe mij recht, o God! en twist Gij mijn twistzaak; bevrijd mij van het ongoedertieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts. Want Gij zijt de God mijner sterkte; waarom verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking? Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden; dat zij mij brengen tot den berg Uwer heiligheid, en tot Uw woningen; En dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuging, en U met de harp love, o God, mijn God! Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.

Psalm 44. Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. O God! wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds. Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt. Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs. Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd. In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela. Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt. Gij doet ons achterwaarts keren van den wederpartijder; en onze haters beroven ons voor zich. Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen. Gij verkoopt Uw volk om geen waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet. Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn. Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken. Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij; Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige. Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond. Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad. Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt. Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid. Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid. Waarom zoudt Gij Uw aangezicht verbergen, onze ellende en onze onderdrukking vergeten? Want onze ziel is in het stof nedergebogen; onze buik kleeft aan de aarde. Sta op, ons ter hulp, en verlos ons om Uwer goedertierenheid wil.

Psalm 45. Een onderwijzing, een lied der liefde, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach, op Schoschannim. Mijn hart geeft een goede rede op; ik zegge mijn gedichten uit van een Koning; mijn tong is een pen eens vaardigen schrijvers. Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw Majesteit en Uw heerlijkheid. En rijd voorspoediglijk in Uw heerlijkheid, op het woord der waarheid en rechtvaardige zachtmoedigheid; en Uw rechterhand zal U vreselijke dingen leren. Uw pijlen zijn scherp; volken zullen onder U vallen; zij treffen in het hart van des Konings vijanden. Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de scepter Uws Koninkrijks is een scepter der rechtmatigheid. Gij hebt gerechtigheid lief, en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie, boven Uw medegenoten. Al Uw klederen zijn mirre, en aloe, en kassie; uit de elpenbenen paleizen, van waar zij U verblijden. Dochters van koningen zijn onder Uw kostelijke staatsdochteren; de Koningin staat aan Uw rechterhand, in het fijnste goud van Ofir. Hoor, o Dochter! en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders huis. Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid; dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder. En de dochter van Tyrus, de rijken onder het volk, zullen uw aangezicht met geschenk smeken. Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel. In gestikte klederen zal zij tot den Koning geleid worden; de jonge dochteren, die achter haar zijn, haar medegezellinnen, zullen tot u gebracht worden. Zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging; zij zullen ingaan in des Konings paleis. In plaats van Uw vaderen zullen Uw zonen zijn; Gij zult hen tot vorsten zetten over de ganse aarde. Ik zal Uws Naams doen gedenken van elk geslacht tot geslacht; daarom zullen U de volken loven eeuwiglijk en altoos.

Psalm 46. Een lied op Alamoth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeen; Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! Sela. De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten. God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van den morgenstond. De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijn stem, de aarde versmolt. De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela. Komt, aanschouwt de daden des HEEREN, Die verwoestingen op aarde aanricht. Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt. Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde. De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. Sela.

Psalm 47. Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Al gij volken, klapt in de hand; juicht Gode met een stem van vreugdegezang. Want de HEERE, de Allerhoogste, is vreselijk, een groot Koning over de ganse aarde. Hij brengt de volken onder ons, en de natien onder onze voeten. Hij verkiest voor ons onze erfenis, de heerlijkheid van Jakob, dien Hij heeft liefgehad. Sela. God vaart op met gejuich, de HEERE met geklank der bazuin. Psalmzingt Gode, psalmzingt! Psalmzingt onzen Koning, psalmzingt! Want God is een Koning der ganse aarde; psalmzingt met een onderwijzing! God regeert over de heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. De edelen der volken zijn verzameld tot het volk van den God van Abraham; want de schilden der aarde zijn Godes. Hij is zeer verheven!

Psalm 48. Een lied, een psalm, voor de kinderen van Korach. De HEERE is groot en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid. Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. God is in haar paleizen; Hij is er bekend voor een Hoog Vertrek. Want ziet, de koningen waren vergaderd; zij waren te zamen doorgetogen. Gelijk zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg. Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw. Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tharsis. Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen, in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid. Sela. O God! wij gedenken Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels. Gelijk Uw Naam is, o God! alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid. Laat de berg Sion blijde zijn; laat de dochteren van Juda zich verheugen, om Uwer oordelen wil. Gaat rondom Sion, en omringt haar; telt haar torens; Zet uw hart op haar vesting; beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt. Want deze God is onze God eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot den dood toe.

Psalm 49. Een psalm, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Hoort dit, alle gij volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld, Zowel slechten als aanzienlijken, te zamen rijk en arm! Mijn mond zal enkel wijsheid spreken, en de overdenking mijns harten zal vol verstand zijn. Ik zal mijn oor neigen tot een spreuk; ik zal mijn verborgene rede openen op de harp. Waarom zou ik vrezen in kwade dagen, als de ongerechtigen, die op de hielen zijn, mij omringen? Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; en op de veelheid huns rijkdoms roemen; Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven; (Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden); Dat hij ook voortaan geduriglijk zou leven, en de verderving niet zien. Want hij ziet, dat de wijzen sterven, dat te zamen een dwaas en een onvernuftige omkomen, en hun goed anderen nalaten. Hun binnenste gedachte is, dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, hun woningen van geslacht tot geslacht; zij noemen de landen naar hun namen. De mens nochtans, die in waarde is, blijft niet; hij wordt gelijk als de beesten, die vergaan. Deze hun weg is een dwaasheid van hen; nochtans hebben hun nakomelingen een welbehagen in hun woorden. Sela. Men zet hen als schapen in het graf, de dood zal hen afweiden; en de oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond; en het graf zal hun gedaante verslijten, elk uit zijn woning. Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela. Vrees niet, wanneer een man rijk wordt, wanneer de eer van zijn huis groot wordt; Want hij zal in zijn sterven niet met al medenemen, zijn eer zal hem niet nadalen. Hoewel hij zijn ziel in zijn leven zegent, en zij u loven, omdat gij uzelven goed doet; Zo zal zij toch komen tot het geslacht harer vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het licht niet zien. De mens, die in waarde is, en geen verstand heeft, wordt gelijk als de beesten, die vergaan.

Psalm 50. Een psalm van Asaf. De God der goden, de HEERE spreekt, en roept de aarde, van den opgang der zon tot aan haar ondergang. Uit Sion, de volkomenheid der schoonheid, verschijnt God blinkende. Onze God zal komen en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. Hij zal roepen tot den hemel van boven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten. Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande! En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid; want God Zelf is Rechter. Sela. Hoort, Mijn volk! en Ik zal spreken; Israel! en Ik zal onder u betuigen; Ik, God, ben uw God. Om uw offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij. Ik zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien; Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen. Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij. Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid. Zou Ik stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? Offert Gode dank, en betaalt den Allerhoogste uw geloften. En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? Dewijl gij de kastijding haat, en Mijn woorden achter u henenwerpt. Indien gij een dief ziet, zo loopt gij met hem; en uw deel is met de overspelers. Uw mond slaat gij in het kwade, en uw tong koppelt bedrog. Gij zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder geeft gij lastering uit. Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik te enenmale ben, gelijk gij; Ik zal u straffen, en zal het ordentelijk voor uw ogen stellen. Verstaat dit toch, gij godvergetenden! opdat Ik niet verscheure en niemand redde. Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.

Psalm 51. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Toen de profeet Nathan tot hem was gekomen, nadat hij tot Bathseba was ingegaan. Wees mij genadig, o God! naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Was mij wel van mijn ongerechtigheid, en reinig mij van mijn zonde. Want ik ken mijn overtredingen, en mijn zonde is steeds voor mij. Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten. Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen. Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend. Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw. Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij. Geef mij weder de vreugde Uws heils; en de vrijmoedige geest ondersteune mij. Zo zal ik de overtreders Uw wegen leren; en de zondaars zullen zich tot U bekeren. Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen. Heere, open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen. Want Gij hebt geen lust tot offerande, anders zou ik ze geven; in brandofferen hebt Gij geen behagen. De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen; bouw de muren van Jeruzalem op. Dan zult Gij lust hebben aan de offeranden der gerechtigheid, aan brandoffer en een offer, dat gans verteerd wordt; dan zullen zij varren offeren op Uw altaar.

Psalm 52. Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester. Als Doeg, de Edomiet, gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd had: David is gekomen ten huize van Achimelech. Wat beroemt gij u in het kwaad, o gij geweldige? Gods goedertierenheid duurt toch den gansen dag. Uw tong denkt enkel schade als een geslepen scheermes, werkende bedrog. Gij hebt het kwade liever dan het goede, de leugen, dan gerechtigheid te spreken. Sela. Gij hebt lief alle woorden van verslinding, en een tong des bedrogs. God zal u ook afbreken in eeuwigheid; Hij zal u wegrapen en u uit de tent uitrukken; ja, Hij zal u uitwortelen uit het land der levenden. Sela. En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, zeggende: Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. Ik zal U loven in eeuwigheid, omdat Gij het gedaan hebt; en ik zal Uw Naam verwachten; want hij is goed voor Uw gunstgenoten.

Psalm 53. Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op Machalath. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God; zij verderven het, en zij bedrijven gruwelijk onrecht; er is niemand, die goed doet. God heeft van den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht. Een ieder van hen is teruggekeerd, te zamen zijn zij stinkende geworden, er is niemand, die goed doet, ook niet een. Hebben dan de werkers der ongerechtigheid geen kennis, die Mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen God niet aan. Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, waar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. Och, dat Israels verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.

Psalm 54. Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth; Als de Zifieten gekomen waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet bij ons? O God! verlos mij door Uw Naam, en doe mij recht door Uw macht. O God! hoor mijn gebed; neig de oren tot de redenen mijns monds. Want vreemden staan tegen mij op, en tirannen zoeken mijn ziel; zij stellen God niet voor hun ogen. Sela. Ziet, God is mij een Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. Hij zal dit kwaad mijn verspieders vergelden; roei hen uit door Uw waarheid. Ik zal U met vrijwilligheid offeren; ik zal Uw Naam, o HEERE! loven, want Hij is goed. Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid; en mijn oog heeft gezien op mijn vijanden.

Psalm 55. Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking. Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier; Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij. Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen. Vrees en beving komt mij aan, en gruwen overdekt mij; Zodat ik zeg: Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht. Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela. Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van den drijvenden wind, van den storm. Verslind hen, HEERE! deel hun tong; want ik zie wrevel en twist in de stad. Dag en nacht omringen zij haar op haar muren; en ongerechtigheid en overlast is binnen in haar. Enkel verderving is binnen in haar; en list en bedrog wijkt niet van haar straat. Want het is geen vijand, die mij hoont, anders zou ik het hebben gedragen; het is mijn hater niet, die zich tegen mij groot maakt, anders zou ik mij voor hem verborgen hebben. Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende! Wij, die te zamen in zoetigheid heimelijk raadpleegden; wij wandelden in gezelschap ten huize Gods. Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen. Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen. Des avonds, en des morgens, en des middags zal ik klagen en getier maken; en Hij zal mijn stem horen. Hij heeft mijn ziel in vrede verlost van den strijd tegen mij; want met menigte zijn zij tegen mij geweest. God zal horen, en zal hen plagen, als die van ouds zit, Sela; dewijl bij hen gans geen verandering is, en zij God niet vrezen. Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn verbond. Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden. Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele. Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen.

Psalm 56. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder. Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste! Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen. In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen? Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade. Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten. Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God! Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register? Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is. In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen. Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen? O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden; Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?

Psalm 57. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan. Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal. Hij zal van den hemel zenden, en mij verlossen, te schande makende dengene, die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden. Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig onder stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard. Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. Zij hebben een net bereid voor mijn gangen, mijn ziel was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven; zij zijn er midden in gevallen. Sela. Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen. Waak op, mijn eer! waak op, gij, luit en harp! ik zal in den dageraad opwaken. Ik zal U loven onder de volken, o Heere! ik zal U psalmzingen onder de natien. Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken. Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde.

Psalm 58. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth. Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, gij, vergadering? Oordeelt gij billijkheden, gij, mensenkinderen? Ja, gij werkt ongerechtigheden in het hart; gij weegt het geweld uwer handen op de aarde. De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan. Zij hebben vurig venijn, naar gelijkheid van vurig slangenvenijn; zij zijn als een dove adder, die haar oren toestopt; Opdat zij niet hore naar de stem der belezers, desgenen, die ervaren is met bezweringen om te gaan. O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE! Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven; legt hij zijn pijlen aan, laat hen zijn, alsof zij afgesneden waren. Laat hem henengaan, als een smeltende slak; laat hen, als ener vrouwe misdracht, de zon niet aanschouwen. Eer dan uw potten den doornstruik gewaar worden, zal Hij hem als levend, als in heten toorn wegstormen. De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen. En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt.

Psalm 59. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden. Red mij van mijn vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan. Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds. Want zie, zij leggen mijner ziel lagen; sterken rotten zich tegen mij; zonder mijn overtreding, en zonder mijn zonde, o HEERE! Zij lopen en bereiden zich zonder mijn misdaad; waak op mij tegemoet, en zie. Ja, Gij HEERE, God der heirscharen, God Israels! ontwaak, om al deze heidenen te bezoeken; wees niemand van hen genadig, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven. Sela. Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad. Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het? Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten. Tegen zijn sterkte zal ik op U wachten; want God is mijn Hoog Vertrek. De God mijner goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders doen zien. Dood hen niet, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen omzwerven door Uw macht, en werp hen neder, o Heere, ons Schild! Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij vertellen. Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela. Laat hen dan tegen de avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan; Laat hen zelfs omzwerven om spijs; en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd. Maar ik zal Uw sterkte zingen, en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een Hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage, als mij bange was. Van U, o mijn Sterkte! zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid.

Psalm 60. Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth; Als hij gevochten had met de Syriers van Mesopotamie, en met de Syriers van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend. O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons. Gij hebt het land geschud, Gij hebt het gespleten; genees zijn breuken, want het wankelt. Gij hebt Uw volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met zwijmelwijn. Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela. Opdat Uw beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand, en verhoor ons. God heeft gesproken in Zijn heiligdom; dies zal ik van vreugde opspringen; ik zal Sichem delen, en het dal van Sukkoth zal ik afmeten. Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever. Moab is mijn waspot; op Edom zal ik mijn schoen werpen! juich over mij, o gij Palestina! Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom? Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want 's mensen heil is ijdelheid. In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden.

Psalm 61. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed. Van het einde des lands roep ik tot U als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand. Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela. Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uw Naam vrezen. Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen; zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht; Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten; bereid goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden. Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid; opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag.

Psalm 62. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, over Jeduthun. Immers is mijn ziel stil tot God; van Hem is mijn heil. Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek, ik zal niet grotelijks wankelen. Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen een man? Gij allen zult gedood worden; gij zult zijn als een ingebogen wand, een aangestoten muur. Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela. Doch gij, o mijn ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijn verwachting. Hij is immers mijn Rotssteen en mijn Heil, mijn Hoog Vertrek; ik zal niet wankelen. In God is mijn Heil en mijn Eer; de Rotssteen mijner sterkte, mijn Toevlucht is in God. Vertrouw op Hem te aller tijd, o gij volk! Stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een Toevlucht. Sela. Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan de ijdelheid. Vertrouwt niet op onderdrukking, noch op roverij; wordt niet ijdel, als het vermogen overvloedig aanwast, en zet er het hart niet op. God heeft een ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is. En de goedertierenheid, o Heere! is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk.

Psalm 63. Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda. O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer; Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen. Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen. Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen. Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken. Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen. Mijn ziel kleeft U achteraan; Uw rechterhand ondersteunt mij. Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde. Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen de vossen ten deel worden. Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden.

Psalm 64. Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Hoor, o God! mijn stem in mijn geklag; behoed mijn leven voor des vijands schrik. Verberg mij voor den heimelijken raad der boosdoeners, voor de oproerigheid van de werkers der ongerechtigheid. Die hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen als hun pijl; Om in verborgen plaatsen den oprechte te schieten; haastig schieten zij naar hem, en vrezen niet. Zij sterken zichzelven in een boze zaak; zij houden spraak van strikken te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien? Zij doorzoeken allerlei schalkheid; ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart. Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er. En hun tong zal hen doen aanstoten tegen zichzelven; een ieder, die hen ziet, zal zich wegpakken. En alle mensen zullen vrezen, en Gods werk verkondigen, en Zijn doen verstandelijk aanmerken. De rechtvaardige zal zich verblijden in den HEERE, en op Hem betrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen.

Psalm 65. Een psalm van David, een lied, voor den opperzangmeester. De lofzang is in stilheid tot U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden. Gij hoort het gebed; tot U zal alle vlees komen. Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij. Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest, en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goed van Uw huis, met het heilige van Uw paleis. Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God onzes heils! o Vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee! Die de bergen vastzet door Zijn kracht, omgord zijnde met macht. Die het bruisen der zeeen stilt, het bruisen harer golven, en het rumoer der volken. En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen. Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de rivier Gods is vol waters; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed. Gij maakt zijn omgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het week door de druppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel. Gij kroont het jaar Uwer goedheid; en Uw voetstappen druipen van vettigheid. Zij bedruipen de weiden der woestijn; en de heuvelen zijn aangegord met verheuging. De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij. ]

Psalm 66. Een lied, een psalm, voor den opperzangmeester. Juicht Gode, gij ganse aarde! Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof. Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uw vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen. De ganse aarde aanbidde U, en psalmzinge U; zij psalmzinge Uw Naam. Sela. Komt en ziet Gods daden; Hij is vreselijk van werking aan de mensenkinderen. Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd. Hij heerst eeuwiglijk met Zijn macht; Zijn ogen houden wacht over de heidenen; laat de afvalligen niet verhoogd worden. Sela. Looft, gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems. Die onze zielen in het leven stelt, en niet toelaat, dat onze voet wankele. Want Gij hebt ons beproefd, o God! Gij hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert; Gij hadt ons in het net gebracht; Gij hadt een engen band om onze lenden gelegd; Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. Ik zal met brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften betalen, Die mijn lippen hebben geuit, en mijn mond heeft uitgesproken, als mij bange was. Brandofferen van mergbeesten zal ik U offeren, met rookwerk van rammen; ik zal runderen met bokken bereiden. Sela. Komt, hoort toe, o allen gij, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft. Ik riep tot Hem met mijn mond, en Hij werd verhoogd onder mijn tong. Had ik naar ongerechtigheid met mijn hart gezien, de Heere zou niet gehoord hebben. Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds. Geloofd zij God, Die mijn gebed niet heeft afgewend, noch Zijn goedertierenheid van mij.

Psalm 67. Een psalm, een lied, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aanschijn aan ons lichten. Sela. Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil. De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. De natien zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natien op de aarde die zult Gij leiden. Sela. De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen. God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.

Psalm 68. Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester. God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden. Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht. Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn. Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht. Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid. Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre. O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela. Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel. Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden. Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God! De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar. De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit. Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud. Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon. De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg. Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid. Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid! Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God! Geloofd zij de HEERE; dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid. Sela. Die God is ons een God van volkomene Zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen, die in zijn schulden wandelt. De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan; Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee; Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen. O God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom. De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden. Looft God in de gemeenten, den Heere, gij, die zijt uit den springader van Israel! Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali. Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt! Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen. Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met stukken zilvers; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen. Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken. Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela. Dien, Die daar rijdt in den hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte. Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste wolken. O God! Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israels, Die geeft den volke sterkte en krachten. Geloofd zij God!

Psalm 69. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim. Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij. Ik ben vermoeid van mijn roepen, mijn keel is ontstoken, mijn ogen zijn bezweken, daar ik ben hopende op mijn God. Die mij zonder oorzaak haten, zijn meer dan de haren mijns hoofds; die mij zoeken te vernielen, die mij om valse oorzaken vijand zijn, zijn machtig geworden; wat ik niet geroofd heb, moet ik alsdan wedergeven. O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn schulden zijn voor U niet verborgen. Laat hen door mij niet beschaamd worden, die U verwachten, o Heere, HEERE der heirscharen, laat hen door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels! Want om Uwentwil draag ik versmaadheid; schande heeft mijn aangezicht bedekt. Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen. Want de ijver van Uw huis heeft mij verteerd; en de smaadheden dergenen, die U smaden, zijn op mij gevallen. En ik heb geweend in het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad. En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden. Die in de poort zitten, klappen van mij; en ik ben een snarenspel dergenen, die sterken drank drinken. Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils. Ruk mij uit het slijk, en laat mij niet verzinken; laat mij gered worden van mijn haters, en uit de diepten der wateren. Laat de watervloed mij niet overstromen, en laat de diepte mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten. Verhoor mij, o HEERE, want Uw goedertierenheid is goed; zie mij aan naar de grootheid Uwer barmhartigheden. En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast U, verhoor mij. Nader tot mijn ziel, bevrijd ze; verlos mij om mijner vijanden wil. Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U. De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijs gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en tot volle vergelding tot een valstrik. Laat hun ogen duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig waggelen. Stort over hen Uw gramschap uit; en de hittigheid Uws toorns grijpe hen aan. Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner. Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden. Doe misdaad tot hun misdaad, en laat hen niet komen tot Uw gerechtigheid. Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Doch ik ben ellendig en in smart; Uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek. Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken. En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os, of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt. De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij, die God zoekt, ulieder hart zal leven. Want de HEERE hoort de nooddruftigen, en Hij veracht Zijn gevangenen niet. Dat Hem prijzen de hemel en de aarde, de zeeen, en al wat daarin wriemelt. Want God zal Sion verlossen, en de steden van Juda bouwen; en aldaar zullen zij wonen, en haar erfelijk bezitten; En het zaad Zijner knechten zal haar beerven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen.

Psalm 70. Een psalm van David, voor den opperzangmeester, om te doen gedenken. Haast U, o God, om mij te verlossen, o HEERE, tot mijn hulp. Laat hen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad. Laat hen terugkeren tot loon hunner beschaming, die daar zeggen: Ha, ha! Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils geduriglijk zeggen: God zij groot gemaakt! Doch ik ben ellendig en nooddruftig; o God, haast U tot mij; Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; HEERE, vertoef niet!

Psalm 71. Op U, o HEERE! betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid. Red mij door Uw gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij. Wees mij tot een Rotssteen, om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg. Mijn God, bevrijd mij van de hand des goddelozen, van de hand desgenen, die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen. Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan. Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U. Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht. Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid. Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat. Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen, Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser. O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp. Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken. Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof nog groter maken. Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil; hoewel ik de getallen niet weet. Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren HEEREN; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen. O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen. Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dezen geslachte verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht. Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk? Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde. Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten. Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israels! Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt. Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken.

Psalm 72. Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid den zoon des konings. Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid. Hij zal de ellendigen des volks richten; hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen. Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht. Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de druppelen, die de aarde bevochtigen. In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij. En hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. De ingezetenen van dorre plaatsen zullen voor zijn aangezicht knielen, en zijn vijanden zullen het stof lekken. De koningen van Tharsis en de eilanden zullen geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba en Seba zullen vereringen toevoeren. Ja, alle koningen zullen zich voor hem nederbuigen, alle heidenen zullen hem dienen. Want hij zal den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijn ogen. En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen. Is er een hand vol koren in het land op de hoogte der bergen, de vrucht daarvan zal ruisen als de Libanon; en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde. Zijn naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in hem gezegend worden; alle heidenen zullen hem welgelukzalig roemen. Geloofd zij de HEERE God, de God Israels, Die alleen wonderen doet. En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld. Amen, ja, amen. De gebeden van David, den zoon van Isai, hebbende een einde.

Psalm 73. Een psalm van Asaf. Immers is God Israel goed, dengenen, die rein van harte zijn. Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten. Want ik was nijdig op de dwazen, ziende der goddelozen vrede. Want er zijn geen banden tot hun dood toe, en hun kracht is fris. Zij zijn niet in de moeite als andere mensen, en worden met andere mensen niet geplaagd. Daarom omringt hen de hovaardij als een keten; het geweld bedekt hen als een gewaad. Hun ogen puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten te boven. Zij mergelen de lieden uit, en spreken boselijk van verdrukking; zij spreken uit de hoogte. Zij zetten hun mond tegen den hemel, en hun tong wandelt op de aarde. Daarom keert zich Zijn volk hiertoe, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt, Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen. Immers heb ik tevergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen. Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. Indien ik zou zeggen: Ik zal ook alzo spreken; ziet, zo zou ik trouweloos zijn aan het geslacht Uwer kinderen. Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid. Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.

Psalm 74. Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide? Gedenk aan Uw vergadering, die Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt. Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven. Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld. Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte. Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen. Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd. Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand. Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren? Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde. Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde. Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken. Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen. Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd. De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid. Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd. Gedenk hieraan; de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd. Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid. Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld. Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen. Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk der smaadheid, die U van den dwaze wedervaart den gansen dag. Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op.

Psalm 75. Voor den opperzangmeester, Altascheth; een psalm, een lied, voor Asaf. Wij loven U, o God; wij loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen. Als ik het bestemde ambt zal ontvangen hebben, zo zal ik gans recht richten. Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela. Ik heb gezegd tot de onzinnigen: Weest niet onzinnig; en tot de goddelozen: Verhoogt den hoorn niet. Verhoogt uw hoorn niet omhoog; spreekt niet met stijven hals. Want het verhogen komt niet uit het oosten, noch uit het westen, noch uit de woestijn; Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen. Want in des HEEREN hand is een beker, en de wijn is beroerd, vol van mengeling, en Hij schenkt daaruit; doch alle goddelozen der aarde zullen zijn droesemen uitzuigende drinken. En ik zal het in eeuwigheid verkondigen; ik zal den God Jakobs psalmzingen. En ik zal alle hoornen der goddelozen afhouwen; de hoornen des rechtvaardigen zullen verhoogd worden.
Vorige
Volgende
Menu
Geometry existed before creation.  Plato
  • Home
  • Articles #1
    • Pearls of Wisdom
    • Number 216
    • The Son of Abraham
    • The Reciprocal of 89
    • Pythagoras
    • The Golden Ratio
  • #2
    • 288 Holy Sparks
    • The Mysterious 137
    • Names of God
    • O Israel
    • The Big Bang
    • A Mystery in The Universe
    • Speed of Light
  • #3
    • Messiah
    • The Stars of Heaven
    • Choose Life
    • Jerusalem Jerusalem
    • The Sun of Righteousness
    • The Ministry of Jesus
    • The Number of The Beast
  • #4
    • Pi And The Bible
    • A Bell And A Pomegranate
    • Esther
    • Ezekiel Saw A Wheel
    • Sukkot, 5778 And The Rising Sun
    • Euler's Totient Function
  • #5
    • Measure For Measure
    • The Vision of Zechariah
    • The Numbers Point Straight, to 5778
    • The Great Alaskan Earthquake
    • The Song Of Moses
  • Videos
  • Text Menu